Het was dinsdag de dertiende deze week, ik zal het niet zo gauw vergeten.
Geen vuiltje aan de lucht, tot ‘s avonds tien voor acht.
Gewapend met mijn kromzwaard over de schouder, vertrok ik voor de wekelijkse Taichi-sessie richting centrum. Veel tijd was er niet dus zette ik er wat snelheid achter.
Net voor ik de wijk uit ben, zie ik langs de kant een roodharige kat zitten. Rustig de straat inkijkend geeft ze de indruk dat zij daar best nog wel een eeuwigheid wou blijven zitten. Argeloos fiets ik dus verder en ja hoor, wanneer ik op geen halve meter genaderd ben, gaat het dier beheerst op vier poten staan, kijkt me recht in de ogen en werpt zich in een wip voor mijn wiel.
Niet wetend wat me overkomt, maak ik nog geen twee seconden later, een buiklanding over mijn fiets, de baan op. Verdorie, ik raak ook niet meer recht en zit gevangen tussen het zadel en mijn stuur, waarbij één van de handvaten zich tussen de spieren van mijn rechter bovenbeen heeft geplant. Kermend van de pijn lukt het me de eerste minuut niet om me uit deze benarde situatie te redden en lig ik hulpeloos op de rijweg.
Geen kat te zien, ook de roodharige niet meer... Na wat trek en sleurwerk geraak ik toch weer recht en sukkel zo goed en zo kwaad ik kan, terug op de fiets en, enkele minuten later met één been trappend, tandenknarsend weer thuis, waar zoonlief me onmiddellijk met ijs ter hulp snelt.
Nu ben ik doorgaans een echte nachtuil moet je weten, maar die avond ben ik tegen alle gewoontes in, na anderhalf uur mijn bed ingekropen, totaal van “mijn melk”, om even later in een bizarre droom te verzeilen.
Een hele school dolfijnen hadden het water verlaten en zaten met z’n allen rond mijn bed. Met hun hoofden raakten ze me zacht aan. Een gevoel van totale vredigheid overspoelt me. Tot plots in de deuropening, de roodharige kat verschijnt met een bord rond de hals waarop “protest” staat geschreven.
Een hele school dolfijnen hadden het water verlaten en zaten met z’n allen rond mijn bed. Met hun hoofden raakten ze me zacht aan. Een gevoel van totale vredigheid overspoelt me. Tot plots in de deuropening, de roodharige kat verschijnt met een bord rond de hals waarop “protest” staat geschreven.
Ik vraag haar wat dat te betekenen heeft. Ze antwoordt me dat ze komaf wil maken met alle bijgeloof omtrent zwarte katten.
Waarom zouden enkel die in staat zijn om ongeluk te brengen wanneer ze je pad kruisen? En waarom enkel op een vrijdag de dertiende?
Als een kat dat wil, of ze nu zwart, wit, grijs of roodharig is, brengt ze toch wel ongeluk zeker? En of de dertiende nu op een vrijdag valt of niet, dat maakt toch geen ene moer uit?
Ik herinner me vaag dat ik toen ogen als schoteltjes heb opgezet.
Was dít nu een protest tégen bijgeloof?
Zie mij, met mijn kruk bij de hand, een spierscheur van hier tot ginder en een bovenbeen zo paars als een aubergine, door de dokter tot vier weken rusten veroordeeld, net op het ogenblik dat het schooljaar weer is begonnen.
Allemaal vanwege een opstandige rosse kat die op dinsdag de dertiende mijn pad kruiste.
Hoe onwaarschijnlijk klinkt het niet om als fietser zo ‘n aanrijding te hebben?
Wat mij betreft heeft ze alleen maar on- en bijgeloof veroorzaakt.
Jammer, maar ik ben voorlopig even mijn vertrouwen in àlle kattebeesten kwijt.
Wanneer ik er voortaan eentje met de fiets langs moet, rustig of niet, verjaag ik ze gegarandeerd met een KSSSS…. Net zoals mijn vader me gisteren nog adviseerde. Om bestwil van ons beiden.
Ik heb mijn lesje geleerd: “Katers kan je maar beter voorkomen dan genezen.”