Moved to / Is verhuisd naar


Waarom dat zo is, verneem je hier


vrijdag 9 september 2011

Zomaar een doordeweekse dag... en Dauw




Een lijzige trip(tiek) ... Naar Aalst en terug (deel I)

Iets voor zevenen, trek ik de deur van mijn Wuitensnest achter me dicht, op m'n dooie gemak slenterend richting bushalte, in de stellige overtuiging dat ik ruimschoots de tijd mag nemen. Helaas kom ik op een honderdtal meter van mijn bestemming, tot de onthutsende vaststelling dat de bus al de hoek omdraait van het kruispunt voor me, en ik hem dreig te missen als ik het niet meteen op een lopen zet. Zwaaiend met één arm in de lucht haal ik mijn snelste sprint boven, terwijl hij verder raast om even later toch halt te houden aan de stopplaats, waar de bestuurder zich alsnog posteert in afwachting van mijn aankomst. Wanneer ik hijgend arriveer en naar binnen stap, kijkt hij me glunderend aan, pochend over zijn opmerkzaamheid en er prat op gaand, dat hij goede ogen heeft. Ik zwijg over zijn vroegtijdigheid en beaam zijn woorden zonder aarzelen wat  hem onmiskenbaar tevreden stemt met zichzelf. Tenslotte had hij toch waargenomen dat ik kwam aangerend om alsnog de halte te halen waarvan de naam grappig genoeg naar mijn inspanning verwees.

Ik kon het dan ook onmogelijk nalaten, dit bij het opstappen even te melden - “hèhè, was me dat een spurt naar Het Spurt”- een woordspeling die zijn opmerkingen kruiste en ervoor zorgde dat  ik hem tot tweemaal toe mijn bestemming diende mee te delen omwille van de afleiding die ik er in zijn geest mee veroorzaakt had. Ik betaalde hem met gelijke munt ; twee rittenkaartjes. Ah ja, fair is fair nietwaar? Maar eigenlijk was de ware reden hiervoor dat de eerste aan het eind van haar Latijn was gekomen alvorens ze het hele bedrag had opgehoest. Eén euro zestig, wat in vergelijking met een treinticket, al bij al, behoorlijk meevalt.

Wanneer ik beide rittenkaarten heb opgeborgen en me naar een zitplaats begeef,   vervolgt de bus zijn route en neemt bij het eerstvolgende kruispunt de baan naar rechts. We glijden nu naadloos over het grauwe lidteken van een N41, dat pijnlijke herinneringen oproept aan een gulden snede, enkele decennia geleden gemaakt, door een bot mes, helemaal dwars doorheen het groene landschap en de dorpskern van mijn geliefde gemeente, waardoor ze meteen in twee verongelijkte delen uit elkaar viel. 
Pas aan de halte in het centrum van het naburige dorp stappen weer mensen op. Twee scholieren; een donkere jongen en een licht meisje stel ik vast, terwijl ik onder het sms-en van witte letters door, tracht verder te lezen in mijn boek “De Zwarte Zwaan”. 
We kruisen de Dender en zetten koers richting Lebbeke. Hier is de rechtlijnigheid van de weg ver te zoeken en slingert de bus zich kraalsgewijs langsheen een rijgkoord van kronkelende straatjes. 
We ploeteren door Wieze waar de zware bitterzoete geur van pure chocolade hangt die met de consistentie van modder mijn neusgaten binnendringt, en ik verwijl even bij de toevallige gebeurtenissen waarover het boek verhaalt dat ik net op mijn schoot te slapen heb gelegd…
Voor ik het in de gaten heb stopt de bus aan zijn laatste halte. Ik stap uit en zoek de gele Post-It met de opeenvolgende straatnamen van mijn te vervolgen weg. Hij plakt aan mijn examenstof, of liever aan de map, waarin deze zich bevindt.

Alles loopt gesmeerd, althans toch nadat ik een onthaalmoeder (?) op weg naar school met een ‘Jitske’ aan de hand, aanspreek om na te gaan of ik nog niet van het juiste pad ben afgeweken. 
Maar neen, met nog één uur de tijd ben ik slechts drie kwartier van mijn bestemming verwijderd zo blijkt, wanneer ik het doel van deze uitstap even later heb bereikt.

Nu volgt een test, maar die knijp ik er gemakshalve even vantussen wegens niet ter zake doende.

Anderhalf uur later sta ik weer op straat. 
Nadat ik in het voorbijgaan van een werf, de geur opsnuif van pasgegoten beton, besluit ik verder te werken aan de wegbeschrijving waaraan ik was begonnen, en haal potlood en papier opnieuw uit mijn schoudertas. Wat geurt dat eigenlijk heerlijk wanneer de warmte van de zon het vocht uit die grondlaag opzuigt, stel ik vast. Ik stond daar nog nooit eerder bij stil tot nu. Net alsof ik de lucht in de straat van mijn jeugd weer adem, na een onweer. Die rook ook naar verjaagde spanningen. Ze roept een plots gevoel op van veiligheid en rust.  Ik haak er mijn neus even aan vast alvorens weer verder te gaan en laat het welbehagen door me heen  stromen. 

Flarden Oosterse muziek komen heupwiegend vanuit een voorbijrijdende wagen en waaieren uit in mijn oorschelpen terwijl een bestuurder van De Lijn me hoffelijk gebaart dat ik zijn pad rustig kruisen kan, gezien hij niet gehaast is en wel even wil wachten.
Ik stap uit de schaduw naar de zonnige overkant van de straat, ga zitten op het muurtje bij een schoolgebouw en schrijf dit alles neer. Terwijl een groepje luidruchtige scholieren mij opgewonden pratend voorbij flaneert.


(wordt vervolgd)